Ontstaansgeschiedenis
Het idee om natuurgebied Reiderwolde te stichten, ontstond in 2006, toen een kleine groep boeren van de Agrarische Natuurvereniging Oost Groningen (ANOG) 250 hectare landbouwpercelen opkocht van de overheid om die op eigen verantwoording en risico in te richten als natuurgebied. Het beheren van natuurgebieden was lange tijd voorbehouden aan de grote natuurbeheerinstanties, deze dappere boeren hebben een lans gebroken voor andere agrariërs en hiermee een trend gezet.
In 2008 werd begonnen met het inrichten van het nieuwe natuurgebied. Reiderwolde werd een gevarieerd landschap met bossen, struweelranden, kruidenrijke graslanden, moerassen, rietlanden, rijen knotwilgen, ouderwetse hoogstamfruitbomen, kikkerpoelen en oeverzwaluwwanden.
Een stukje historie
De cultuurhistorisch belangrijke kenmerken van het natuurgebied Reiderwolde worden gevormd door de bebouwing op de grondmorene rug en de open ruimte in het midden. Heel vroeger reikte de Dollard tot aan het schiereiland Winschoten, waartoe ook dorpen als Beerta, Scheemda en Finsterwolde behoren. Het zijn min of meer geïsoleerde gebieden die enkele meters boven de omgeving uitsteken. Het zijn eindmorenen van de laatste vergletsjering. De kern van de gebieden bestaat uit keileem.
Reiderwolde maakt deel uit van het Schiereiland van Winschoten dat zijn naam dankt aan de aanwezigheid van stuwwallen die zijn gevormd in de voorlaatste ijstijd. Deze stuwwallen (drumlins genaamd) zijn van een bijzonder karakter vanwege hun ontstaanswijze – gestuwd door het landijs en daarna afgevlakt doordat het landijs er bij een volgende fase van uitbreiding overheen schoof en daaruit voortvloeiende, gestroomlijnde vorm.
Een drumlin is een langgerekte duinvormige heuvel, afgeleid van het Iers-Gaelisch: droimnín.
De in het gebied gelegen drumlin is nog gaaf en vormt door zijn hoge ligging een markant element in het verder open landschap. De drumlin van Reiderwolde is – tezamen met alle in Oost-Groningen voorkomende door het landijs gevormde ruggen en stuwwallen – geplaatst op de landelijke lijst van waardevolle aardkundige objecten. De top van de drumlin is gelegen op NAP + 5.80 m. De diepste delen van Reiderwolde liggen op ongeveer NAP – 1.00 m. Op de hoger gelegen delen zijn nauwelijks watergangen aanwezig, dit gebied is geheel aangewezen op regenwater en natuurlijke afwatering. Als gevolg van de geologische opbouw heeft Reiderwolde een vrijwel geïsoleerd grondwaterpatroon. Regenwater stroomt oppervlakkig af naar de diepere delen. Door de aanwezigheid van een zeer dik en vrijwel ondoorlatend pakket potklei en keileem ondiep in de ondergrond kan het water niet weg. Deze veroorzaken sterke verschillen tussen de hoogste en de laagste grondwaterstanden.
Tussen de stuwwallen zijn dekzandruggen opgewaaid. Door de stijging van de zee is er veen ontstaan, dat in de 17e eeuw is weggegraven als zijnde turf. De hoge stuwwallen bleven ook bij overstromingen droog. De bevolking vestigde zich daarom op de grondmorene ruggen, waarvan er één vanuit het midden van Reiderwolde loopt naar het oosten waar Beerta is en in de noordoosthoek een uitloper van een grondmorene rug naar Hardenberg/Finsterwolde. Zo ontstond er een wegdorp, de zogenaamde lintbebouwing die het gebied zijn typische hoofdstructuur geeft die cultuurhistorisch waardevol wordt geacht.